Rente- en risico's

De rente is in 2016 historisch laag gebleven. Dit komt grotendeels door het beleid van de Europese Centrale Bank (ECB). Enerzijds brengt zij door het opkopen van staatsobligaties meer geld in omloop. Het grotere aanbod drukt de waarde van geld en daarmee de kosten van het lenen van geld. Anderzijds laat de ECB banken rente betalen als deze geld stallen bij de ECB. Hiermee is bij kortere looptijden een omgekeerde wereld ontstaan. Niet degene die geld leent betaalt rente, maar degene die het geld verstrekt. Door aangescherpte eisen moeten banken hun geld meer beleggen bij partijen met een laag risicoprofiel. Door de hoge kredietwaardigheid van de Nederlandse staat lenen gemeenten goedkoop. Bij kasgeldleningen met een looptijd van enkele weken kregen wij er daarom steeds geld bij. Hier hebben we maximaal van geprofiteerd, binnen de wettelijke kasgeldlimiet. Dit heeft geleid tot rentevoordelen.

De gemeente maakt gebruik van leningen die pas aan het einde van de looptijd moeten worden afgelost. Als een lening afloopt moeten we deze meestal vervangen. Het risico bestaat dat de rente op dat moment hoog is. Om dit risico te beperken spreiden we meerjarig de momenten waarop leningen aflopen. Hiertoe variëren we in looptijden van 5 tot 25 jaar. Bij elke looptijdskeuze kijken we ook naar de renteontwikkeling. Wettelijk is de totale aflossing in een jaar gemaximeerd op 20% van het begrotingstotaal. De gemeente blijft ruimschoots onder deze renterisiconorm, zoals blijkt uit de onderstaande tabel:

Renterisico vaste schuld

bedragen (x € 1.000)

2015

(1) renteherziening op vaste schuld

-

(2) betaalde aflossingen

4.339

(3) renterisico vaste schuld

4.339

Renterisiconorm

(4a) omvang begroting per 01-01-2016

91.719

(4b) normpercentage

20%

(4) renterisiconorm (4a x 4b/100)

18.344

Toets renterisiconorm

(5a) ruimte onder renterisiconorm (4>3)

14.005

(5b) overschrijding renterisiconorm (3<4)

-

Het risico dat partijen waaraan we geld hebben verstrekt hun rente en aflossing niet meer kunnen betalen wordt zoveel mogelijk beperkt. Bij de aanvraag beoordelen we of een instelling een gezonde financiële positie heeft en de rente en aflossing kan blijven betalen. Daarnaast vragen we bij een onderpand om een hypotheekrecht en betrekken we waar mogelijk een waarborgfonds. Door een borgstelling van een waarborgfonds wordt het verlies bij het afboeken van een lening gedeeld.
De oude leningen aan woningcorporaties (eind 2016: € 1,5 miljoen) zijn volledig geborgd door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW). Sinds 1983 loopt dit niet meer direct via de gemeente. In plaats daarvan staat het waarborgfonds garant voor leningen van banken aan woningcorporaties. Gemeenten en het Rijk nemen samen wel een achtervangpositie in richting het WSW. Hier is echter nog nooit een beroep op gedaan, zelfs niet toen Vestia in 2012 in financiële problemen kwam.
Leningen aan sportclubs worden voor 50% geborgd door de Stichting Waarborgfonds Sport.

De Wet fido besteedt expliciet aandacht aan het (financieel) risicobeheer. Risicobeheer in dit verband heeft betrekking op activiteiten gericht op het voorkomen en beheersen van (financiële) risico’s. Tot het risicobeheer worden onder andere gerekend het renterisico en het kredietrisico. In deze paragraaf wordt hierop verder ingegaan.

Kredietrisico

In deze tabel worden de geldnemers weergegeven, waarbij de risicogroepen naar oplopend risico zijn opgenomen.

Kredietrisico op verstrekte gelden

Restant schuld

Per 31-12-2016

Risicogroep

bedragen (x € 1 mln.)

%

1. Gemeenten/Provincies

-

-

2. Overheidsbanken

-

-

3. Woningcorporaties met garantie WSW

1,5

30

4. Semi overheidsinstellingen

-

-

5. Overige (hypotheken)

1,6

32

6. Financiëlle instellingen (A en hoger)

-

-

7. Toegestane instellingen volgens treasurystatuut

1,9

38

8. Niet toegestane instellingen volgens treasurystatuut

-

-

Toets renterisiconorm

5,0

100

Uit de tabel blijkt dat het kredietrisico 70 % van de verstrekte gelden bedraagt. Dit zijn de niet aan (semi)overheden verstrekte geldleningen zonder achtervang (risicogroepen 5 en 7). Bij het onderdeel hypotheken (nummer 5) is als zekerheid het recht van eerste hypotheek gevestigd, zodat ook hier het risico maar beperkt is.

Sinds de oprichting van het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) in 1983 verstrekken gemeenten zelf geen leningen meer aan woningcorporaties (risicogroep 3).
In plaats daarvan lenen woningcorporaties bij banken waarbij het waarborgfonds garant staat richting de bank. Er bestaat in dit kader nog een resterende geldlening aan Maasdelta met een restantschuld van € 1,5 miljoen, die zal aflopen in 2040.

Gegarandeerde geldleningen

Naast kredietrisico op verstrekte gelden loopt de gemeente ook risico op gegarandeerde geldleningen. De gemeente heeft per 31 december 2016 voor € 117,2 miljoen aan garanties uitstaan.
Van de totaal uitstaande garanties is er voor € 113,5  miljoen sprake van achtervang bij het waarborgfonds voor Sociale Woningbouw. Voor de uitstaande garanties die betrekking hebben op sport en zorg bestaan ook waarborgfondsen. Deze fondsen staan voor 50% garant en de gemeente voor de andere 50%, te weten € 1,7 miljoen. Als extra zekerheid bij deze garantstelling is er een recht van eerste hypotheek gevestigd of komen de eigendommen door natrekking in bezit van de gemeente.
Als laatste staat de gemeente, samen met het Rijk, ieder voor 50%, garant voor geldleningen (ca. € 2,0 miljoen) voor particuliere woningen, die voor de komst van de Nationale Hypotheekgarantie zijn aangegaan. De bank heeft hier het recht van eerste hypotheek. Bij een eventuele restschuld wordt de gemeente aangesproken. Het risico op gegarandeerde geldleningen is opgenomen in het risicoprofiel van de gemeente.